
Bever knaagt bomen en bouwt dammen
Bevers werken vaak samen als ze hun huizen bouwen, hout vellen en hun dammen repareren. Het zijn maar kleine dieren voor het zware karwei van houthakken. De bever is het grootste knaagdier van Europa en komt ook voor in Noord-Azië.
Ver beneden de arctische hoogten stromen rustige beekjes door bossen van populieren en wilgen. Daar zijn kleine meertjes, waar een wonderlijk knaagdier de hele dag hard werkt. De bever (Castor fiber) knaagt bomen om, bouwt dammen en kanalen, en is de oorzaak van allerlei veranderingen in het plantaardig en dierlijk leven in zijn buurt. De bever is het grootste knaagdier van Europa en komt ook voor in Noord-Azië. Dit zoogdier leeft in familiegroepen van meestal vijf á zes bevers in één groep. Het is een dagdier die in gebieden waar het regelmatig verstoord wordt ook 's nachts actief kan zijn.
Kikvorsen en kleine vissen, watervogels, muskusratten, de mink en zelfs de grote eland zoeken de plaatsen op waar de bever zijn vijver bouwt. De vijver is zijn fort, zonder deze vijver kan de bever niet leven. Vele wilde dieren hebben horens, klauwen, stekels, hoeven of tanden waarmee ze zich kunnen verdedigen tegen de plotselinge dood welke achter elke rots, elke boom, en in elke schaduw loert. Er zijn dieren die kunnen proberen hun vijand te overbluffen, zoals de pofadder die zijn kop uitzet en blaast, of zoals de beer die gromt en zijn haren overeind zet. Andere dieren kunnen vluchten, rennend, springend, door in een boom te klimmen of in hun hol te verdwijnen. Maar de bever heeft geen van de hulpmiddelen.
Scherpe tanden
Langzaam voortwaggelend, zonder de bescherming die een dik, langzaam stekelvarken heeft, is hij een gemakkelijke prooi voor de wolf, de beer, de wilde kat en de poema, de lynx en de veelvraat. Zijn wapens zijn beperkt tot een scherpe tanden die echter alleen geschikt zijn voor de strijd met kleinere dieren. Zijn poten stellen hem slecht in staat onbeholpen te rennen. Hij heeft geen onderaards hol en kan slechts moeizaam in een boom klimmen. Hij heeft daarom zijn vijver nodig.
Als er gevaar dreigt, verdwijnt hij onder water en komt niet weer tevoorschijn. Hij kan de hele winter gelukkig onder water leven zonder verraderlijke sporen in de sneeuw achter te laten. Gedurende die tijd ademt hij en leeft hij als een gewoon landdier. Alles wat een bever nodig heeft, is een bepaalde constante waterdiepte en een overvloed aan bomen. Essen hebben zijn voorkeur, maar met eshoorn, beuk, wilg, kerseboom en els is hij ook tevreden.
Zijn huis is moeilijk te vinden. De meeste meertjes drogen 's zomers uit en zijn zo ondiep, dat ze in de winter tot bodem bevriezen, geen ademend dier kan daarin dan leven. De riviertjes stromen vaak te snel of drogen uit. Daarom maakt de bever zijn eigen vijver tot bijna een meter diepte, waarin in de droge periode voldoende water blijft. De constante waterhoogte verkrijgt de bever door de riviertjes af te dammen welke door zijn bosgebied stromen.
Houthakkers
Bevers zijn maar kleine dieren voor het zware karwei van houthakken. Volwassen dieren zijn bijna een meter lang en wegen 12 tot 38 kilogram. Maar toch kan hij een boom met een doorsnee van vijftien centimeter in verrassend korte tijd vellen. Hij velt trouwens veel dikkere bomen. Zover bekend was de grootste boom die door bevers werd geveld dertig meter hoog en had deze aan de voet een doorsnee van anderhalve meter!

Als hij een boom gaat vellen, gaat de bever op zijn achterpoten staan, terwijl hij de schors met de scherpe nagels van de voorklauwen vastgrijpt. Hij zet zijn achterpoten breed uit en steunt zich met de staart. Terwijl de voorste boventanden zich in het hout vastgrijpen, snijden de ondertanden een diepe gleuf, enkele centimeters lager. Daarna trekt hij het hout los dat er tussen zit. De bever denkt niet na, welke kant de boom zal omvallen. Maar de meeste bomen hellen over naar de waterkant en vallen dus in de richting die voor de bever de juiste is. Een heel enkele keer valt een boom op een bever en doodt deze.
Als de boom begint te kraken, houdt de bever met knagen op. Valt de boom niet, dan knaagt hij nog een stukje weg. Wanneer de boom begint te vallen, blijft de bever doodstil zitten. Er is geen sprake van een kreet als "Van onderen!", er is alleen het luide kraken van de stam en het geritsel der takken. Op het moment dat de boom op de grond ploft, verdwijnen alle bevers in de buurt onder water. Na enige tijd steken ze hun neuzen voorzichtig boven water om er zich van te vergewissen, dat geen vijandelijke bezoekers op het geluid is afgekomen.
Bevers zijn waterbouwkundigen

Een bever velt een boom om twee redenen. Hij houdt van de zachte schors der hoogste takken. Hij gebruikt de stam en de dikke takken voor de bouw en de reparatie van zijn dam. Het hout wordt op goede lengte geknaagd, meestal anderhalve meter lang. Die lengte hangt af van de afstand die tot het water moet worden afgelegd. Des te groter de afstand is, des te korter is het stuk hout. De bever trekt zijn hout naar de dam door het water voort. Als dit nodig is, zal hij zelfs een speciaal kanaal voor dit vervoer graven. Een bevervijver die al enkele jaren in gebruik is, waardoor alle bomen in de naaste omgeving zijn geveld, heeft kanalen tot enkele honderden meters lengte. Een bever is altijd druk bezig met het graven van kanalen en het bouwen van dammen. Het hout dat voor de bouw van de dam wordt gebruikt, is vochtrijk, zodat het gemakkelijk tot zinken is te brengen. De bever brengt het tot zinken door er stenen en slijk op te stapelen. Stamdelen en takken worden evenwijdig met de stroomrichting gelegd. Stenen, twijgen, modder, natte bladeren, alles wat er voor kan dienen, zelfs het afgeworpen gewei van een hert worden er opgestapeld. De aldus opgeworpen dam kan lange tijd mee en houdt het water op peil, zodat de bever 's winters onder het ijs heen en weer kan zwemmen. De lengte van de dam hangt af van de sterkte van de stroom. De meeste dammen zijn niet langer dan honderd meter. De langste, ooit gebouwde dam was zeshonderd meter.
Het huis van de bever

Bevers werken vaak samen als ze hun huizen bouwen, hout vellen en hun dammen repareren. Een dier dat geen hol in de grond heeft of in een holle boom, moet ergens een plaats hebben om de jongen groot te brengen. De bever bouwt die in een bosje dat door water is omgeven. Daar brengt hij takken en stokken, modder en stenen heen en begint dan met de bouw. De fundamenten van het huis worden secuur gemaakt met een extra versterking van stenen, modder en met water volgezogen takken. Enkele centimeters boven het wateroppervlak legt hij de vloer op dezelfde bouwmaterialen. Daar wordt een gewelf overheen gevlochten van takken. Dit dak wordt niet met slijk dichtgemaakt, zoals het met de dam gebeurt, want de bevers die hier wonen, moeten er 's winters als de vijver is dichtgevroren, frisse lucht door krijgen. Bovendien trekken ze zich niets van een lekkend dak aan. Een verborgen toegang leidt van de vloer naar de kelder onder water. Daar ze extra grote longen hebben, kunnen bevers gedurende een kwartier onder water blijven. Ze kunnen daardoor gemakkelijk onder het ijs komen zonder gezien te worden. Het huis is groot genoeg voor een man om er zich in te verbergen. Hoewel hij in zijn huis veilig is, valt de bever soms ten prooi aan de coyote.
's Winters wordt de bever warm gehouden door een laag vet en door zijn dikke pels. Als het kouder wordt en de oppervlakte van zijn vijver bedekt is met een dikke laag ijs, kan hij zijn huis niet meer verlaten om op zoek naar voedel te gaan. Dan moet hij binnen blijven en zich voeden met de takken die hij 's zomers op de bodem van de vijver heeft neergelegd. Een bever heeft een dubbele vacht, een van ruwe haren aan de buitenkant en een zachte haren dicht op het vel. Deze laatste levert het zo geliefde beverbont. Beide lagen haar zijn vet. Als hij heeft gezwommen, kamt de bever zijn pels met de nagels van zijn linker achterpoot. De tenen zijn gespleten en vormen een fijne kam.

Zwemvliezen en platte staart
Op het land kan een bever slechts waggelend lopen, maar zijn gestroomlijnde lichaam is ideaal om zich snel onder water te verplaatsen. De bever zwemt alleen met zijn achterpoten die van zwemvliezen zijn voorzien, de voorpoten worden dan dicht tegen de borst gedrukt. De staart van een bever doet dienst als roer, als riem of waarschuwingssignaal. Als hij er hard mee op het water slaat, zijn alle bevers in de omtrek op hun hoede.
Het zijn ijverigste dieren
Wanneer hij aan land bomen velt, of stukken hout door zijn kanalen of over zijn vijver vervoert, is de bever altijd op zijn hoede voor eventuele vijanden. Als hij onraad bemerkt, luistert hij bewegingloos. Is er inderdaad onraad, dan slaat hij zijn staart hard op het water en alle bevers, die deze klap horen, verdwijnen geluidloos. In de bossen duiden de geluiden van vallende bomen en van het klappen van de beverstaarten op het water de aanwezigheid deze dieren. Soms kan men uit het beverhuis het zachte piepen horen van de jongen. De ouderen zijn meestal stil, als ze met elkaar praten doen ze dat door een zacht gemompel, soms met een boos sissen. De natuur heeft de bevers uitgerust met de beste werktuigen om bomen te vellen. Ze zijn de ijverigste dieren in het bergland en ook de gelukkigste.